’s Avonds stroomt de Nieuwe Kerk voor de derde keer vol deze dag. Vol met de ervaringen van de dag, komen de afgevaardigden en andere gemeenteleden van beide kerken samen in aanbidding voor God. De dienst is belegd door de NGK en GKv van de kerken in Kampen. Predikant Roel Venderbos en predikant Bram Beute gaan voor in de dienst.
In de liturgie zijn elementen verwerkt van blijdschap, verdriet en verootmoediging. De beide predikanten wisselen elkaar af en vullen elkaar aan in hun dienst aan de gemeente. Venderbos houdt een overdenking over een gedeelte uit Nehemia 1: 1-6. Daarin lezen we het verhaal van Nehemia die in ballingschap is, maar enkele broers van hem zijn in Juda geweest en komen nu terug om verslag te doen van hoe het er voorstaat in Israël. Zij vertellen dat het slecht gaat met de mensen die de ballingschap hebben overleefd en nu in de provincie Juda wonen. Zij zijn het mikpunt van spot omdat Jeruzalem nog steeds in puin ligt.

Overdenking
Venderbos zoomt in op de reactie van Nehemia op dit bericht. Maar eerst schetst hij haarscherp een aantal scenario’s hoe wij zelf vaak reageren op dit soort onheilstijdingen. Wij zouden direct een commissie instellen om te onderzoeken wat er gebeurd is. Want we hebben een heel sterke behoefte om de schuldvraag te beantwoorden. Wie zijn de daders, wie de slachtoffers en hoe kunnen deze mensen in hun eer hersteld worden? Een andere manier van reageren is in actie komen. Dan stellen we een plan van aanpak op. Zo gaan we het oplossen, vooruit kijken en met z’n allen aan de bak. “Maar hoe zou Nehemia reageren?”, vraagt Venderbos zich af, voordat hij een volgend scenario schetst: Wij zouden misschien eerst pas op de plaats willen maken. Onze schuld belijden, de gemaakte fouten onder ogen zien: Broer, zus het was niet goed wat ik over je gezegd of gedacht heb. We hadden niet moeten breken. We hadden geduld moeten hebben. Drie manieren van reageren stelt Venderbos. Maar wat doet Nehemia? Nehemia kijkt niet terug, ook niet opzij en ook niet vooruit. Hij kijkt omhoog. Hij gaat naar God en barst in tranen uit. Hij is in diepe rouw dat de stad Jeruzalem er zo bij ligt. Hij rouwt dagenlang. En hij bidt tot God. Hij belijdt zijn zonden en ook die van zijn familie. Had hij dan zoveel fout gedaan? Hij verheft zich niet boven zijn broers en zussen. Nee, hij weet zich verbonden met het voorgeslacht en zijn broers en zussen. Ook in zijn leven waren er zonden. Wie maakt zich niet schuldig aan zelfverheffing, foute opmerkingen, jaloezie, je hart sluiten voor de ander, meer gewicht toekennen aan afgoden dan aan God? Wie kan zeggen dat hij zonder zonde is?
Nehemia gaat op zijn knieën en maakt zich klein voor God. Moeten wij dat ook niet doen? God ziet ons omwille van Christus aan. Hij zegt, kom maar bij mij met je schuld, haat, wrok, verdriet, pijn, aarzelingen over de kerk. Kom maar eerst bij mij, en eet en drink. Dan kun je pas echt je onderlinge schuld onder ogen zien. Dan kun je samengaan. Dat is de weg van vrede, liefde en gerechtigheid.
Uit de diepten roep ik u Heer
Na de overdenking zingt de gemeente Psalm 130 van Psalmen voor Nu. “Uit de diepten roep ik u Heer, mijn God. Ik heb u nodig, Here luister nu ik schor gebeden fluister, luister toch, Heer, luister toch.”
In aansluiting daarop klinkt het lied “Maar als er vergeving is kan er vergeving zijn van de pijn en het verdriet diep van binnen.” (Opwekking 629)
Schuld belijden
Wanneer de laatste klanken wegsterven, neemt dominee Bram Beute het woord. ‘Laten we onze schuld belijden.’ Hij vraagt om te gaan staan en elkaar de hand te geven. Vervolgens daalt er een stilte neer. Een stilte waarin een ieder zijn zonden en gebreken kan overdenken en deze voor God brengen. De verbondenheid met elkaar en de wil om zich met elkaar te verzoenen wordt benadrukt door het eenvoudige gebaar van het elkaar bij de hand nemen. Dan spreekt Beute, samen met Venderbos, een gebed uit waarin hij net als Nehemia onze zonden en tekortkomingen aan God belijdt, en God vraagt om vergeving.

Na dit bijzondere moment, gaat de Bijbel weer open. Dit keer bij het boek Ezra 3: 10-13. We lezen over de feestelijke ingebruikname van de herbouwde tempel. Er wordt gezongen, muziek gemaakt en God wordt geprezen om zijn goedheid. Tegelijk lezen we dat “de ouderen die de eerste tempel nog hadden gezien, luid huilden.” Maar, “juichen en jubelen waren niet meer te onderscheiden, het gejubel was zo sterk dat het tot op grote afstand te horen was.”
Juichen en huilen
Dit Bijbelse thema van ballingschap, het uit elkaar geslagen worden, en weer terugkomen en het tenslotte weer verenigd worden op de plek waar het allemaal begon, is voor Bram Beute het vertrekpunt van zijn overdenking. Hij benadrukt dat het bijzonder is dat we hier samen zijn in de Nieuwe Kerk in Kampen. Deze stad die zeker geen neutraal terrein is, is nu het toneel van verzoening. Eeuwig duurt zijn trouw! Nadat we uit elkaar geslagen waren, komen we hier weer bij een. En ook hier zijn er mensen die juichen, maar staan er ook mensen te huilen. Ook staat Beute stil bij de mensen die dit niet meer hebben mogen beleven. Zij zijn gestorven. Dan komt ook de vraag naar boven: hadden we dit al niet veel eerder moeten doen? Maar dat wij er zo aan toe zijn, is misschien de enige manier om ons weer aan God te verbinden. God is goed. Beute verwijst naar de kruik gevuld met de pijn waar we niet uit zullen komen, naar de weegschaal waarop dingen liggen die misschien nog wel recht te zetten zijn en naar het tafelkleed waarop goede plannen staan over wat we zouden willen doen. Dat komt allemaal samen hier aan tafel. En Hij belooft heling.
Het gejuich en gehuil klinken door elkaar. Zo luid dat het op grote afstand te horen is. ‘Laat het zo zijn dat als God ons bij elkaar brengt, dat dat te horen is en te zien is,’ zegt Beute. ‘God heeft grote dingen gedaan voor zijn volk, laten we erop vertrouwen dat hij dat ook voor ons zal doen.’
Na deze woorden van hoop en vertrouwen, luistert de gemeente naar Psalm 126. Een psalm over hoe God alles ten goede wil keren. En dat we ons dan slechts kunnen verwonderen over zijn goedheid en wat God allemaal voor ons wil doen.
Stilte
Om die goedheid tot ons te laten doordringen volgt een moment van stilte. Na dit moment gaan Beute en Venderbos de gemeente voor in dankgebed en voorbede. Zij danken God voor wat hij ons en onze kerken heeft gegeven en bidden dat “we ons als kerken niet opsluiten in onszelf, maar dat we onze ogen en ons hart openhouden voor allen die U liefhebben en vrezen dichtbij en ver weg. En dat we tot zegen zijn voor ons land en de mensen om ons heen.”
Viering
En dan is het moment aangebroken waarop we aan de tafel van de Heer mogen gaan. Vooraf worden de instellingswoorden uit 1Korintiërs 11:23-26 gelezen. De viering is een gaande viering, dat wil zeggen dat iedereen die het avondmaal meeviert, naar voren loopt en van de voorgangers brood en wijn ontvangt. Gaande de viering zingen we het lied dat Ria Borkent speciaal voor deze dienst en dit moment schreef. Het is bijzonder om te zien dat er aan de lange stoet van avondmaalvierders bijna geen eind lijkt te komen. Zoveel mensen die in gemeenschappelijkheid de dood van de Heer belijden en verkondigen, totdat hij komt, zoals dat in de brief naar de Korintiërs staat verwoord. Na de viering prijst de gemeente onze grote God met de woorden uit Psalm 103: “Looft de HEER, mijn ziel, en al wat in mij is, zijn heilige naam!”.
Zegen
Tot slot zingt de gelegenheidscantorij, waarin zowel synodeafgevaardigden zingen als bezoekers van de dag, de zegende woorden uit het lied ‘The Lord bless you en keep you’. En met deze zegen komt er een einde aan deze gedenkwaardige dag. Een dag waarop is gejuicht en gehuild; een dag die mag staan voor een nieuw begin.
